Wanneer goederen tegen lijfrente worden gekocht is het vooraf niet duidelijk wat de kostprijs werkelijk zal zijn, terwijl een waardering wel noodzakelijk is als het moet worden afgeschreven. Bovendien moet er een voorziening worden aangelegd, zonder dat bekend is wat de werkelijke sterfdatum van de verkoper zal zijn. Het zal noodzakelijk zijn om de voorziening voortdurend bij te sturen in functie van de vermoedelijke levensverwachting en de werkelijke rente dat het kapitaal voortbrengt. Een voorbeeld van hoe dit gedetailleerd in zijn werk gaat, zagen we eerder al bij het aanleggen van een voorziening voor het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag.

Wat is een aankoop op lijfrente?

Bij een aankoop op lijfrente wordt meestal overeengekomen dat de verkoper meteen een deelbetaling ontvangt. Voor het overige moet de koper in schrijven een rente betalen, dit bijvoorbeeld maandelijks. In theorie vervalt de verplichting om die schijven te betalen wanneer de verkoper overlijdt, maar andere modaliteiten zijn eveneens mogelijk. Zo kan men bijvoorbeeld overeenkomen dat de rente maximaal 25 jaar blijft lopen. De contractspartijen zijn hierbij vrij om te bepalen of en hoe de rente wordt geïndexeerd. De exacte modaliteiten zijn dus afhankelijk van de verkoopovereenkomst.

Waardering van een goed aangekocht tegen lijfrente

Artikel 3:18 van het nieuwe Wetboek van vennootschappen en verenigingen van 23 maart 2019 geeft concreet aan hoe het betrokken goed op de actiefzijde moet worden gewaardeerd. Hierbij moet je uitgaan van het kapitaalbedrag dat noodzakelijk is om de lijfrente te betalen, te vermeerderen met het bij de verwerving betaalde bedrag en de aankoopkosten.

De aankoopkosten kunnen bijvoorbeeld makelaarskosten zijn en het bij de verwerving betaalde bedrag is het bedrag dat contractueel overeen werd gekomen. Het kapitaalbedrag dat noodzakelijk is om de lijfrente te betalen moet worden berekend. Men neemt aan dat het kapitaalbedrag gedurende de looptijd rente zal opbrengen en dus kleiner is dan de som van het verwacht aantal deelbetalingen.

Het benodigde kapitaalbedrag is afhankelijk van drie factoren:

  • Het sterfterisico van de verkoper, afhankelijk van het geslacht en de leeftijd
  • De rente die het kapitaal zal opbrengen
  • Het te betalen bedrag en de betalingsmodaliteiten.

Het benodigde kapitaalbedrag wordt berekend door eerst de annuïteitsfactor te bepalen:

Vervolgens tel je hierbij de aankoopkosten en het betaalde bedrag bij de verwerving. Na deze waardering begint het goed een eigen bestaan te leiden en wordt het gewoon jaarlijks afgeschreven.

Aanleggen van een voorziening

Artikel 3:18 geeft eveneens aan dat er een voorziening moet worden gevormd ten belope van het bedrag van bovenstaand benodigd kapitaalbedrag. Hierbij wordt de voorziening wél jaarlijks aangepast. Hierbij spelen twee factoren een rol.

In de eerste plaats moet de voorziening worden aangepast in functie van de rentevoet. Steeds moet er een rentevoet worden vooropgesteld, maar uiteraard kunnen werkelijke cijfers en economische factoren een andere realiteit inluiden.

Ten tweede moet de voorziening worden aangepast in functie van de gemiddelde levensverwachting. De levensverwachting van de genieter zal hoger worden naarmate hij ouder wordt. De levensverwachting neemt echter verhoudingsgewijs minder snel af: naarmate men ouder wordt neemt de wetenschappelijke kennis toe en is de levensverwachting opnieuw gestegen. Uit historische cijfers uit sterftetafels blijkt bijvoorbeeld dat een stijging van de leeftijd van 60 naar 65 jaar slechts een daling van de levensverwachting met 3,8 jaar inhoudt. Daarom moet de levensverwachting jaarlijks worden bijgesteld in functie van de meest recente cijfers.

Boekhoudkundige verwerking van de aankoop van goederen tegen een lijfrente

Stel dat een onderneming in het jaar N0 een industrieel gebouw op lijfrente koopt. Hierbij wordt aangenomen dat de onderneming een voorziening moet aanleggen van 250.000 euro. Daarnaast moet de onderneming ook bijkomend 150.000 euro kosten betalen.

Aankoop van het onroerend goed

De boeking gebeurt als volgt:

221 Gebouwen 400.000
164 Voorziening voor lijfrente 250.000
550 Kredietinstellingen: rekening-courant 150.000

Jaarlijkse afschrijving

Vervolgens begint het goed zijn eigen bestaan te leiden en moet het jaarlijks worden afgeschreven. We gaan uit van een afschrijvingstermijn van twintig jaar. Elk jaar moet € 20.000 worden afgeschreven.

6302 Afschrijvingen op materiële vaste activa 20.000
2209 Afschrijvingen op materiële vaste activa 20.000

 

Betaling van de lijfrente

In het jaar N1 betaalt de onderneming een lijfrente van 15.000 euro. Dit bedrag moet worden opgesplitst op basis van een gedeelte kapitaal en een gedeelte interest. Hierdoor neemt de voorziening enkel af ten belope van het kapitaalgedeelte. De exacte verdeling is afhankelijk van de rente:

164 Voorziening voor lijfrente
6600 Rente, commissies en kosten verbonden aan schulden
550 Kredietinstellingen: R/C 15.000

 

Aanpassing van de voorziening

Jaarlijks moet de voorziening worden aangepast in functie van de verlenging van de vermoedelijke levensverwachting. Ook hier moet telkens rekening worden gehouden met de berekening van het nieuw aan te leggen benodigde kapitaal, doch nu over de resterende termijn. Stel bijvoorbeeld dat er een extra voorziening van 5.000 euro moet worden aangelegd:

6560 Voorzieningen met financieel karakter: toevoeging 5.000
164 Voorziening voor lijfrente 5.000

Noteer evenwel dat dit geen gevolgen heeft voor de waarde op de jaarlijks af te schrijven waardering.

Boeking bij afloop

Wanneer de rechthebbende voortijdig komt te overlijden, heeft de voorziening geen nut meer en moet het saldo ervan als resultaat worden geboekt. We gaan bijvoorbeeld uit dat de voorziening nog 200.000 euro bevatte op het moment dat de verkoper stierf:

163 Voorziening voor lijfrente 200.000
762 Terugneming van voorzieningen voor uitzonderlijke risico’s en kosten 200.000