Eerder hadden we het al over de geldigheidsvoorwaarden voor een concurrentiebeding. Het concurrentiebeding verbiedt een ex-werknemer om bij een concurrent van de werkgever te gaan werken. Dit is vaak zo omdat de ex-werknemer anders geheime kennis zou kunnen meenemen en overdragen. Ook in de overeenkomst met een handelsvertegenwoordiger kan zo’n beding worden opgenomen, maar dan gelden er wel andere regels.

Werkgever heeft meer baat aan bescherming

Zoals je eerder al las, is een concurrentiebeding aan strikte voorwaarden onderhevig en is er een uitzondering voorzien voor handelsvertegenwoordigers. Zo’n handelsvertegenwoordiger heeft nu eenmaal veel kennis over de cliënten van een werkgever en heeft vaak heel persoonlijke banden met hen opgebouwd. Hier zou het nog kwalijker zijn als de handelsvertegenwoordiger eenvoudig bij een concurrent aan de slag kan gaan. Hij zou de oude klanten meteen kunnen benaderen en hen eenvoudig kunnen overtuigen om samen met hem naar de nieuwe werkgever/leverancier te verhuizen.

Met een concurrentiebeding krijgt de werkgever de kans om een nieuwe handelsvertegenwoordiger op pad te sturen die dan ook weer een band kan opbouwen met het cliënteel. Omdat de afweging tussen de belangen van de werkgever en de handelsvertegenwoordiger nu iets zwaarder in de richting van de werkgever kantelt, zijn de regels soepeler. Er is echter ook een keerzijde en ook hier zijn er geldigheidsvoorwaarden van toepassing.

Voorwaarden voor een geldig concurrentiebeding voor handelsvertegenwoordigers

In de eerste plaats moet het jaarlijks loon van de handelsvertegenwoordiger voldoende hoog zijn. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd en bedraagt momenteel 35.761 euro (inkomstenjaar 2020).

Ten tweede zijn er verschillende geldigheidsvoorwaarden waaraan het concurrentiebeding moet voldoen. Zo moet het concurrentiebeding op soortgelijke activiteiten betrekking hebben. Dit wil zeggen dat een handelsvertegenwoordiger wel een andere functie kan uitoefenen bij een concurrerend bedrijf. Ook moet het beding beperkt zijn tot maximaal twaalf maanden en tot het gebied waarbinnen de handelsvertegenwoordiger zijn activiteit uitoefent. Als de handelsvertegenwoordiger enkel in Oost-Vlaanderen actief was en geen klanten heeft aangebracht in West-Vlaanderen, dan mag hij nu in die laatste provincie wel aan de slag bij een concurrent. Ook moet het concurrentiebeding steeds schriftelijk worden opgesteld.

Ten slotte is vastgesteld dat de maximale forfaitaire schadevergoeding die de handelsvertegenwoordiger bij een overtreding moet betalen gelijk is aan drie maanden loon. Het staat de werkgever natuurlijk wel vrij om een hogere schade te bewijzen en te vorderen.

De uitwinningsvergoeding als keerzijde van de medaille

Het concurrentiebeding wordt hier zo vanzelfsprekend geacht dat de wet geen forfaitaire compensatoire vergoeding vooropstelt, dit in tegenstelling tot het concurrentiebeding dat voor andere bedienden geldt. Natuurlijk houdt zo’n beding wel een grote impact in op de vrijheid van arbeid. De handelsvertegenwoordiger geniet echter al bescherming via de zogenaamde uitwinningsvergoeding.

De uitwinningsvergoeding is een vergoeding die de werkgever aan de handelsvertegenwoordiger moet betalen voor cliënteel dat de handelsvertegenwoordiger heeft aangebracht. De werkgever zal hier per slot van rekening nog langdurig inkomsten uit vergaren. Deze uitwinningsvergoeding is gelijk aan drie maanden loon voor wie één tot vijf jaar bij de werkgever aan de slag was. Dit wordt vervolgens verhoogd met één maand loon per extra periode van vijf jaar tewerkstelling.

Er zijn wel opnieuw een aantal voorwaarden van toepassing:

  • De beëindiging van de overeenkomst mag niet aan de handelsvertegenwoordiger te wijten zijn (ontslag door de handelsvertegenwoordiger of ontslag met dringende reden).
  • De handelsvertegenwoordiger moet minstens één jaar bij deze werkgever gewerkt hebben.
  • De handelsvertegenwoordiger moet bewijzen dat hij cliënteel heeft aangebracht. Als er een concurrentbeding in de overeenkomst is opgenomen, komt de bewijslast echter bij de werkgever te liggen en moet hij bewijzen dat er geen cliënteel is aangebracht.
  • De handelsvertegenwoordiger moet schade lijden. De bewijslast ligt bij de werkgever: hij moet eventueel bewijzen dat er geen sprake zou zijn van schade.