Historisch gezien zijn er altijd grote verschillen geweest tussen arbeiders en bedienden. Juridisch gezien groeiden de beide statuten ook steeds verder uit elkaar, terwijl het onderscheid tussen arbeiders en bedienden in de praktijk net minder duidelijk werd. Bij de huidige werkprocessen is het onderscheid tussen hoofd- en handenarbeid al lang niet meer eenvoudig te maken. Het Grondwettelijk Hof heeft België er in 2011 over teruggefloten en de wetgever diende de juridische verschillen weg te werken. Dat gebeurde met het zogenaamde eenheidsstatuut dat sinds 2014 van toepassing is.

Invoering van de fiscale vrijstelling voor het sociaal passief

Door het eenheidsstatuut werden diverse verschillen tussen arbeiders en bedienden weggewerkt. Zo werden de carensdag en de proefperiode afgeschaft, werd outplacement anders geregeld en past men dezelfde regels toe voor de berekening van de opzeggingstermijn bij een ontslag. Voor werkgevers bracht dit in de praktijk hogere ontslagkosten met zich mee. Om deze hogere ontslagkosten te compenseren, werd er dan weer een fiscale vrijstelling voor sociaal passief ingevoerd. Het sociaal passief is de totale kost voor de afvloeiing of herplaatsing van medewerkers. Het omvat onder andere de ontslagvergoedingen die wettelijk zijn vastgelegd.

Wie komt in aanmerking voor de fiscale vrijstelling voor het sociaal passief?

Zelfstandigen, vennootschappen en vrije beroepen komen in aanmerking voor de vrijstelling voor het sociaal passief. De vrijstelling kan worden toegepast op alle werknemers die minstens vijf jaar ononderbroken in dienst zijn geweest. Het maakt daarbij niet uit of het gaat om arbeiders of bedienden. Evenmin maakt het uit onder welke arbeidsregeling men werkt (bv. voltijds of halftijds). Meewerkende echtgenoten zijn uitgesloten, bedrijfsleiders die als een werknemer zijn tewerkgesteld, komen wel in aanmerking.

Berekenen van de fiscale vrijstelling voor het sociaal passief

Het bedrag van het sociaal passief wordt berekend op basis van het aantal dienstjaren. Vanaf het zesde tot en met het twintigste dienstjaar dat is gestart na 1 januari 2014 gaat het om drie weken brutoloon per begonnen dienstjaar. Vanaf het eenentwintigste dienstjaar dat na 1 januari 2014 is begonnen, gaat het om een week brutoloon.

Het bekomen bedrag wordt daarop beperkt tot € 1.500 + 30% van het gedeelte van het maandloon dat hoger is dan € 1.500 (begrensd tot € 2.600). Ook kan de vrijstelling enkel worden toegepast als de onderneming een positief belastbaar resultaat heeft. Niet benutte vrijstellingen kunnen niet worden overgedragen naar een volgend belastbaar tijdperk.

De fiscale vrijstelling wordt gespreid over een periode van vijf jaar (schijven van 20%). De vrijstelling is steeds tijdelijk. Eenmaal de werknemer waarvoor de vrijstelling wordt toegepast het bedrijf verlaat, moeten de toegepaste vrijstellingen in de winst worden opgenomen. Men zal er dus later alsnog belastingen op dienen te betalen.

Ondanks het tijdelijke karakter is de fiscale vrijstelling toch interessant, want het kan de liquiditeitspositie positief beïnvloeden. De belastingbesparing kan worden ingezet om te investeren en te groeien. Een nadeel is de administratieve opvolging die per werknemer dient te gebeuren. Om van de vrijstelling te genieten, moet er een attest 281.78 worden opgesteld en elektronisch worden voorgelegd. Het attest 281.78 omvat een nominatieve lijst van de werknemers die tewerk worden gesteld.