De belastingheffing heeft verschillende functies. Zo zorgt het voor geld voor de overheidswerking, maar heeft het ook een sociale functie en draagt het bij aan de herverdeling van de gelden. Ten slotte biedt de belastingheffing ook mogelijkheden om bepaalde gedragingen te stimuleren. Ons belastingsysteem moedigt bijvoorbeeld via allerlei ingrepen pensioensparen aan, maar ontmoedigt het gebruik van tabaksproducten. Het is net omdat de belastingheffing zo’n verregaande impact heeft, dat er de noodzaak is om burgers te beschermen. Daarom moet de belastingheffing aan drie belangrijke grondwettelijke beginselen voldoen.

Legaliteitsbeginsel

Dit beginsel geeft aan dat er enkel nieuwe belastingen kunnen worden ingevoerd bij wet, decreet of besluit van de gemeenteraad of de provincieraad. Dit wil zeggen dat niets belastbaar is, behalve wanneer de wetgever het tegendeel heeft aangegeven. Over moratoriuminteresten (de interesten die men krijgt omdat de overheid de onterecht betaalde belasting te laat heeft terugbetaald) is er bijvoorbeeld niks bepaald, waardoor het niet belastbaar is.

Voor de fiscus betekent dit beginsel dan weer dat hij moet belasten wat wettelijk belastbaar is, zonder daar iets aan toe te voegen of van weg te laten. De fiscus moet de wet naleven en is dus verplicht om de belasting te innen. Hij kan principieel geen belastingen kwijtschelden of verminderen. Wel zijn er in de wet diverse mogelijkheden voorzien om dit alsnog te doen. Zo kan de minister van Financiën bijvoorbeeld wel fiscale boetes of belastingverhogingen kwijtschelden of kan de directeur der directe belastingen in uitzonderlijke situaties een onbeperkt uitstel van de invordering verlenen.

Ten slotte brengt het legaliteitsbeginsel met zich mee dat de belasting ook voorzienbaar moet zijn. Dit wil zeggen dat de fiscus de belastingwet consistent moet toepassen en dat er geen onverwachte interpretatiekronkels mogen worden gemaakt.

Eenjarigheidsbeginsel

Het eenjarigheidsbeginsel geeft aan dat belastingen jaarlijks moeten worden gestemd en dat de ingevoerde belastingen slechts voor één jaar van kracht zijn. Ze kunnen natuurlijk wel worden verlengd.

In de praktijk houdt dit niet in dat alle belastingwetten elk jaar opnieuw moeten worden gestemd, maar wel dat de uitvoerende macht (de regering) elk jaar opnieuw de machtiging moet krijgen om de belastingen te heffen. In de praktijk wordt dit gedaan door eind december een Wet houdende de Rijksmiddelenbegroting te stemmen of een Financiewet goed te keuren. Voor de gemeenschappen, de gewesten en de lokale besturen gelden gelijkaardige regels.

Het eenjarigheidsbeginsel heeft ten slotte nog een aantal praktische gevolgen. Zo moet er logischerwijs ook elk jaar opnieuw een belastingaangifte worden gedaan, zijn beroepskosten enkel aftrekbaar in het belastbare tijdperk waarin ze worden gemaakt, heeft een ingediend bezwaarschrift enkel gevolgen voor het aanslagjaar waarop het betrekking heeft, enzovoort.

Gelijkheidsbeginsel

Het gelijkheidsbeginsel geeft in tegenstelling tot wat sommigen denken niet aan dat alle Belgen onvoorwaardelijk gelijk zijn voor de wet, maar louter dat zij die zichzelf in eenzelfde feitelijke toestand bevinden ook op een gelijke wijze moeten worden behandeld.

Het gelijkheidsbeginsel heeft bijvoorbeeld als gevolg dat de overheid niet zomaar specifieke personen kan vrijstellen van belastingen of hun belastingen kan verminderen. Natuurlijk kan het dit wel doen voor de volledige groep van personen die zichzelf in eenzelfde feitelijke toestand bevinden. Dergelijke belastingverminderingen zijn er natuurlijk legio. Wanneer het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden, kan een belanghebbende een vernietigingsberoep indienen bij het Grondwettelijk Hof.