Ook als zelfstandige kan je te maken krijgen met het roerend inkomen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij inkomsten van aandelen of bankrekeningen, maar ook als je inkomsten uit auteursrechten hebt. In de meeste gevallen wordt de roerende voorheffing aan de bron ingehouden, maar sommige roerende inkomsten moet je wel fiscaal aangeven.

Wat zijn roerende inkomsten?

Roerende inkomsten zijn inkomsten van roerende aard. Ze houden met andere woorden verband met roerende goederen. Dit zijn goederen die van hun aard roerend of beweegbaar zijn. Voorbeelden daarvan zijn auto’s, tegoeden op spaarrekeningen en dieren. Ze staan tegenover de zogenaamde onroerende goederen die onbeweeglijk zijn, zoals de woning of de bouwgrond.

De roerende inkomsten houden met andere woorden verband met dergelijke roerende goederen, op voorwaarde dat het niet gaat om beroepsinkomsten. Voorbeelden van roerende inkomsten zijn bijvoorbeeld de interesten van een spaarrekening, de inkomsten uit de verhuur van een roerend goed (bv. de verhuur van de meubels bij de verhuur van een bemeubelde slaapkamer) of de inkomsten door de overdracht van auteursrechten.

Betaling van roerende voorheffing

Op roerende inkomsten wordt er in principe roerende voorheffing ingehouden. Meestal wordt de roerende voorheffing aan de bron ingehouden, bijvoorbeeld door de bank. Standaard bedraagt het tarief 30%, maar er zijn wel een aantal uitzonderingen waarvan onderstaande de belangrijkste zijn:

  • Rente boven € 1.960 (aanslagjaar 2020) op gereglementeerde spaarboekjes (bij samenwonende koppels): 15%
  • Rente op de Leterme-staatbons: 15%
  • Inkomsten uit auteursrechten voor de eerste schijf van € 61.200 bruto (aanslagjaar 2020): 15%

Houd er bovendien rekening mee dat er een aantal vrijstellingen zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval voor de eerste schijf van € 980 (aanslagjaar 2020) rente op gereglementeerde spaarboekjes.

Niet alle roerende inkomsten zijn aan te geven

Over het algemeen wordt de roerende voorheffing aan de bron ingehouden. Dat is bijvoorbeeld het geval voor de bank, maar ook bij bijvoorbeeld het factureren van auteursrechten aan een klant. Deze inhouding werkt bevrijdend en de inkomsten hoeven dus met andere woorden niet meer worden aangegeven (maar het mag wel).

Sommige roerende inkomsten zijn dan weer verplicht aan te geven (zelfs wanneer de roerende voorheffing al aan de bron werd ingehouden):

  • Inkomsten van buitenlandse oorsprong die direct in het buitenland werden geïnd
  • Interesten van gereglementeerde spaarboekjes boven de 1.960 euro (aanslagjaar 2020)
  • Inkomsten van meer dan 200 euro (aanslagjaar 2020) van geïnvesteerde kapitalen in coöperatieve vennootschappen of erkende vennootschappen met een sociaal oogmerk
  • Interesten op het niet-vrijgestelde deel van leningen aan beginnende kleine ondernemingen
  • Inkomsten uit auteursrechten, naburige rechten en licenties
  • Andere inkomsten die niet aan de roerende voorheffing werden onderworpen (bv. verhuur van meubilair, lijfrentes enz.)

Deze roerende inkomsten zijn aan te geven in vak VII van de belastingaangifte.

Soms interessant om roerende inkomsten toch aan te geven

Wat veel belastingplichtigen niet weten, is dat het soms alsnog interessant is om roerende inkomsten waarop reeds roerende voorheffing werd ingehouden aan te geven.

Aangegeven roerende inkomsten worden immers samengevoegd met de andere inkomsten. Het kan daarbij gebeuren dat de aanslagvoet van het totaal van de inkomsten (min. 25%) lager ligt dan het percentage van de roerende voorheffing (in principe 30%). In dat geval wordt de lagere aanslagvoet toegepast en krijgt de belastingplichtige een deel van de betaalde roerende voorheffing terug. Vooral voor mensen met een laag inkomen is het een interessante piste die veel te weinig wordt toegepast. Uiteraard is dit op het voorstel van aangifte niet opgenomen en moeten zij zelf actie ondernemen. Bovendien moet geval per geval worden nagegaan of het aangeven van deze roerende inkomsten al dan niet interessant is.